schilderij
Musicerende engelen
Over dit werk
Object details
- TitelMusicerende engelen
- Datum1483-1494
- Mediumolieverf op paneel
- Afmeting165 × 230 cm
- Inventaris nummer779
Meer over dit werk
God de Vader, de centrale figuur op deze drie panelen van Memling, verschijnt als heerser en priester. Hij draagt een tiara met diadeem op zijn hoofd en een rode koorkap waarvan de aurifries geborduurd is met gouddraad en versierd met parels en edelstenen. De koorkap wordt gesloten door een imposante, met drie edelstenen bezette speld. In zijn linkerhand houdt God een kristallen bol met een kruis, symbool voor de wereld waarover hij regeert. Met zijn rechter maakt hij een zegenend gebaar. Gods jeugdige gezicht is misschien ongewoon, maar in de 15de eeuw niet geheel ongebruikelijk.
Aan weerskanten van God zingen drie engelen uit een open boek. Op de zijpanelen bespelen twee keer vijf engelen blaas- en snaarinstrumenten. Die zijn zo precies en zo groot weergegeven dat de schilderijen dienstdoen als bron voor muziekhistorici. De engelen zijn gekleed in een mix van kerkelijke gewaden die diakens, subdiakens en acolieten dragen op verschillende momenten in het kerkelijke jaar.
Muziek, de rode draad op deze panelen, speelt vanouds een grote rol in de christelijke geloofsbeleving. De engelen bezingen God de Vader en loven hem met muziek, zoals gelovigen tijdens de mis. Wellicht is er een verband met de verzen 3-5 uit Psalm 150, die oproepen om God te eren met verschillende muziekinstrumenten. Ook de figuur zelf bevat een verwijzing naar liturgische muziek. Op zijn kraag staat ‘agyos otheos’ (‘agios o theos’ of ‘o heilige god’), de opening van de Improperia, een lied dat men in de kerk zong tijdens de verering van het Heilig Kruis op Goede Vrijdag.
De drie Antwerpse panelen vormden het bovenste register van een reusachtig veelluik. De andere onderdelen daarvan zijn verloren gegaan, maar uit een beschrijving van 1795 weten we wel wat erop te zien was. Op het centrale paneel van het oorspronkelijke ensemble was dat De hemelvaart van Maria. Verder waren er vier panelen met de heiligen Vitalis, Agricola, Benedictus en Prudentius, en twee met onbenoemde apostelen. De keuze voor sommige onderwerpen valt gemakkelijk te begrijpen vanuit de originele bestemming. Het veelluik sierde het hoofdaltaar van de kloosterkerk Santa Maria la Real in de Noord-Spaanse stad Nájera. Maria’s hemelvaart als centrale thema was een logische keuze omdat de kerk aan Maria was gewijd. De voorstellingen van Benedictus en de andere heiligen zijn te verklaren omdat Santa Maria la Real een benedictijnerklooster was, waar relieken van Vitalis, Agricola en Prudentius bewaard werden. Ook in de kledij van de engelen zijn subtiele verwijzingen verwerkt naar de Spaanse opdracht, met de wapenschilden van Castilië (een kasteel, de engel links van God en de derde engel rechts van God) en Leon (een leeuw, de engel rechts van God).
Het werk werd kort vóór 20 juli 1483 besteld door Don Gonzalo de Cabredo, de prior van het klooster. Na Cabreda’s dood zag zijn opvolger, Don Pablo Martínez de Uruñuela, toe op de voltooiing. Pas in 1494, elf jaar na de bestelling en ook Memlings sterfjaar, werden de schilderijen op het altaar geïnstalleerd. De totale kostprijs bedroeg 240.000 maravedis, een groot bedrag. In 1692 kwam er een nieuw altaar dat beter aansloot bij de smaak van de tijd. Mogelijk verdwenen toen enkele delen van Memlings altaarstuk, dat ontmanteld werd. In de 19de eeuw vormden de twee zijpanelen met Musicerende engelen een stuk van de kast van de orgelblaasbalg. Het centrale paneel ging naar de (inmiddels verdwenen) kerk San Miguel, waar het geïntegreerd werd in een altaarstuk gewijd aan God de Vader. Eind 19de eeuw verkocht het klooster de werken om een renovatie te bekostigen. De drie panelen kwamen via de kunsthandel in het KMSKA terecht.
Dat een opdracht van een dergelijk kaliber vanuit Noord-Spanje aan Hans Memling werd toegewezen, is sprekend voor zijn reputatie in Europa. Voor de opzet van het altaar kreeg Memling, die in Brugge werkte, zeer waarschijnlijk instructies uit Nájera. De schilder stierf in het jaar waarin de panelen werden geïnstalleerd. Het Nájera-altaar is het grootste werk dat Memling en zijn atelier produceerden en de panelen behoren tot de meest monumentale werken van de vroeg-Nederlandse schilderkunst. Zoals zijn andere late werken zijn ze efficiënt en economisch geschilderd. Het is niet aannemelijk dat Memling de grote opdracht in zijn eentje voltooide. Zeer waarschijnlijk kreeg hij bij de uitvoering van het werk hulp van assistenten.
Van 2001 tot 2017 werden de drie panelen gerestaureerd. Die uitzonderlijke lange duur was te wijten aan de complexiteit van de ingreep. Vergeelde vernislagen, verkleurde retouches en een dikke korst vuil bedekten het oppervlak, waardoor de kleuren, de kwaliteit en de leesbaarheid van de voorstelling deels verloren waren gegaan. Het bleek onmogelijk de vuilkorst in solventen op te lossen. Daarom moest hij millimeter voor millimeter mechanisch van het oppervlak verwijderd worden met behulp van een microscoop, een uiterst arbeidsintensief proces. De kleurenpracht die zo tevoorschijn kwam maakte het werk en het wachten meer dan waard.
Verwervingsgeschiedenis
Kort vóór 20 juli 1483 besteld door Gonzalo de Cabredo voor het hoofdaltaar van de kerk van Santa Maria la Real, een benedictijnerklooster in Nájera, Noord-Spanje; daar geïnstalleerd in 1494; 1795: onderdelen van het reeds ontmantelde altaarstuk daar gezien en beschreven door Jovanellos; in 1885-1886 door het klooster verkocht aan Rafael García, kunsthandelaar te Madrid, om renovaties aan het gebouw te bekostigen; rond 1888 waarschijnlijk verkocht aan Stéphan Bourgeois, een Keulse kunsthandelaar (met Leonardus Salomon en Charles Stein als tussenpersonen); in 1895 in het bezit van de Belgische kunsthandelaar Léon Gauchez, bij hem gekocht met de steun van Euphrosine Beernaert, Brussel, 1895.
Copyright en legaal
Deze afbeelding mag gratis gedownload worden. Voor professioneel gebruik of meer informatie kun je het contactformulier invullen. Lees hier meer.
Download
TIF